Denk niet dat ik een slechte vrouw ben; ik bid zo lang omdat ik overstelpt ben door droefheid en ellende.’ ‘Ga dan in vrede,’ antwoordde Eli. ‘De God van Israël zal u geven waar u om hebt gevraagd.’ ‘Ik dank u voor uw vriendelijkheid,’ zei Hanna, en ze ging terug naar haar familie. Haar gezicht was opgeklaard en ze at ook weer. De volgende morgen vroeg bogen ze zich neer voor de HEER, waarna ze zich op de terugreis begaven. Thuis in Rama sliep Elkana met zijn vrouw Hanna, en de HEER verhoorde haar. Hanna werd zwanger en na verloop van tijd baarde ze een zoon. Ze noemde hem Samuël, ‘want,’ verklaarde ze, ‘ik heb hem aan de HEER gevraagd.’
Toen Elkana het jaar daarop weer met zijn familie op weg ging om de HEER zijn jaarlijkse offer te brengen, wilde hij de gelofte inlossen. Maar Hanna ging niet mee. Ze zei tegen haar man:
‘Pas als het kind van de borst is, zal ik hem brengen. Dan zal hij voor de HEER verschijnen en daar voor altijd blijven.’ Haar man Elkana antwoordde:
‘Doe maar wat jij het beste vindt. Blijf thuis zolang je hem nog zelf voedt. Laten we hopen dat de HEER dan niet van Zijn belofte terugkomt.’ Hanna bleef dus thuis en voedde haar zoon totdat ze hem de borst ontwend had. Zodra het zover was, nam ze hem mee naar Silo en bracht hem, zo jong als hij was, naar het heiligdom van de HEER. Ze had ook een driejarige stier bij zich, een efa meel en een zak wijn. Ze slachtten de stier en brachten de jongen naar Eli. Daar zei Hanna:
‘Neem me niet kwalijk, heer, zo waar u leeft, ik ben de vrouw die destijds hier bij u tot de HEER heeft gebeden. Om deze zoon heb ik gebeden, en de HEER heeft mij gegeven waar ik om heb gevraagd.
Nu geef ik hem op mijn beurt aan de HEER, voor alle dagen die hem gegeven zijn.’ Toen knielde Eli voor de HEER,